De nobele folteraar?

Een tijd geleden schreef ik voor uitgeverij EPO een leesverslag van Du bon usage de la torture. Ou comment les démocraties justifient l’injustifiable van de Franse filosoof Michel Terestchenko. Is folteren toch niet een klein beetje acceptabel, als daarmee de levens van ‘onschuldigen’ kunnen worden gered ?

Hieronder het –heel licht geredigeerde- leesverslag.

 

Achtergrond is de voortdurend terugkerende kwestie in ‘de oorlog tegen de terreur’ van de noodzaak van marteling om gegevens te krijgen waardoor de veiligheid van de eigen burgers beter beschermd zou kunnen worden. Het thema blijft actueel, ook voor wat betreft de overdracht van gevangenen aan staten die geen verantwoording hoeven af te leggen over martelen, en voor de vraag wanneer een behandeling als marteling moet worden beschouwd.

Terestchenko onderzoekt de kwestie overwegend vanuit een politiek ethische hoek, en maakt daarbij ruim gebruik van empirisch materiaal, zoals krantenberichten, redevoeringen, wetgeving, televisieseries, enz.

Vanwege de nadruk in de berichtgeving de afgelopen jaren op de rol van de VS op dit terrein (Abu Greib, Guantanomo, waterboarding, geheime foltergevangenissen in Oost-Europa en Noord-Afrika, …) is het feitenmateriaal bijna uitsluitend Amerikaans getint.

 

De redenering volgt een strakke en logische opbouw.

In de inleiding wordt de vraag of foltering acceptabel is in een democratische samenleving ontleed in vier deelvragen:

- Bestaan er extreme noodsituaties waarin het gebruik van marteling de enig mogelijke oplossing zou zijn om inlichtingen te verkrijgen die mensenlevens kunnen redden?

- Indien zich zo’n geval zou voordoen, zou foltering dan moreel aanvaardbaar zijn?

- En als dit het geval zou zijn, zou het dan ook doeltreffend zijn als methode?

- Tenslotte, wie zou de beslissing moeten nemen om over te gaan tot marteling, en wat zijn de gevolgen van zo’n beslissing waarbij de belangrijkste rechtsnormen en de principes van de ‘liberale’ democratische samenlevingen worden aangetast?

Men moet immers vaststellen dat er, ondanks de talrijke verboden op foltering, blijkbaar toch een smalle marge van onduidelijkheid is, waarin het absolute folterverbod relatief blijkt te worden. Meestal wordt dit gelegitimeerd door het ‘argument van het minste kwaad’: één individu of mensenrecht opofferen om een samenleving te redden.

T. maakt al in de inleiding zijn doelstelling bekend: bewijzen hoe het toestaan van foltering leidt tot een soort politieke zelfmoord van de staat die ze toepast, en dat de pragmatici die –hoe uitzonderlijk ook- het gebruik van foltering verdedigen juist de samenleving ondergraven die zij proberen te beschermen.

Vanaf dan volgt in tien hoofdstukken een streng logische opbouw naar de conclusie die T. al in zijn inleiding aankondigt. Daarbij is het niet zo dat de opbouw strikt lineair is, waarbij elk hoofdstuk noodzakelijk voortkomt uit het vorige, en onvermijdelijk leidt tot het volgende. Uit sommige hoofdstukken komen verschillende denkpistes voort, die elk in een eigen hoofdstuk worden toegelicht. In de opbouw vind je dus vertakkingen en zijsprongen, waarbij specifieke argumenten worden besproken of weerlegd, maar die uiteindelijk alle leiden tot de conclusie dat marteling ethisch, politiek, en uit een oogpunt van doelmatigheid en doeltreffendheid ontoelaatbaar is. Dat maakt dat in de tekst nogal eens inhoudelijke herhalingen voorkomen. Zo kan bv. in hoofdstuk X redenering A gemotiveerd verworpen worden. In hoofdstuk X+1 wordt dan redenering B uitgerafeld tot een variant van redenering A, zodat ook B tot dezelfde verwerping leidt. T. schrijft dan in beide hoofdstukken zijn motivering van de verwerping voluit uit.

Elk van de tien hoofdstukken is nog eens ingedeeld in onderdelen met een eigen titel, die ook in de inhoudsopgave zijn opgenomen.

  1. De lange geschiedenis van foltering door de overheid in de VS: redelijk bekende gegevens over de Amerikaanse traditie van psychologische foltering en over activiteiten van de CIA in dit verband.
  2. Hoe juristen in de VS ingezet werden om foltering door de overheid juridisch te legitimeren, of de term foltering voor te behouden voor activiteiten die leiden tot ‘fysiek lijden dat te vergelijken is het falen van een orgaan, de verwijdering van een vitale functie, of de dood’, kortom een zeer restrictieve interpretatie van het begrip (41). Verder de uitvinding van de term ‘illegale strijder’, zodat het internationale oorlogsrecht kan worden omzeild, en de straffeloosheid van folteraars onder Bush. Ook het veelvuldige gebruik van de term terrorismebestrijding dient dit doel: omdat ‘terroristen’ op geen enkele manier een plaats hebben binnen het oorlogsrecht, is dit recht ook niet van toepassing op de behandeling van wie terrorist wordt genoemd.

De enige belangrijke uitschuiver van het boek zit in dit hoofdstuk: een lofzang op het Israëlische Hooggerechtshof als de verdediger van het verbod op folteren in Israël (47). De Palestijnen zullen het graag horen.

  1. De Amerikaanse ‘archipel’ van de foltering: het in het geheim uitleveren van gevangenen aan folterende staten, het voorbeeld van Abou Ghraib als een uitwas waarbij alle essentiële militaire regels met voeten werden getreden, de rol van de CIA en dekmantels in wereldwijde training van agenten voor foltering en verdwijning van tegenstanders.
  2. De parabel van de tijdbom (la parabole de la bombe à retardement) : het klassieke filmscenario : de boef/terrorist heeft een bom met een tijdmechanisme geplaatst in een school/onder een brug/in een vliegtuig, enz. en alleen foltering zal hem kunnen doen bekennen waar/wanneer het ding afgaat, zodat met die kennis nog tijdig duizenden onschuldige kinderlevens zullen kunnen worden gered. Juist in zulke situatie zou een absoluut folterverbod fundamentalistisch en moreel onacceptabel zijn.
    Probleem met deze parabel is niet alleen dat iedereen zich het probleem levendig kan voorstellen, maar ook dat een ethische legitimatie voor foltering in dit geval zeer wel mogelijk is. Alles hangt af van het uitgangspunt dat men inneemt: geïnspireerd door de categorische imperatief van Kant, of geïnspireerd door een ‘realistische’ visie, die streeft naar het grootst mogelijk geluk voor het grootst mogelijke aantal mensen (utilitarisme).
    Illustratie van het dilemma door uitgebreide analyse van tv-serie 24 (heette die zo? Een serie over een held die zogezegd in real time allerlei aanslagen voorkwam).
  3. De nobele folteraar. De held die ‘vuile handen’ maakt, want iemand moet de klus klaren ten bate van de gehele gemeenschap, maar hij zal achterblijven (kiest daar ook voor) met eeuwige morele problemen. Hij neemt maw. de morele schuld van de hele samenleving op zich.
    Zowel een eminent filosoof als Michael Walzer als een eminent jurist als Alan Dershowitz kunnen zich varianten voorstellen waarin fundamentele rechtsregels en grondrechten met voeten getreden worden in functie van een hoger belang. Beiden kiezen echter voor een andere verantwoordelijkheid: bij W. moet het folterende individu als persoon zijn eigen verantwoordelijkheid opnemen, en desnoods vervolging doorstaan; bij D. moet de staat de verantwoordelijkheid op zich nemen door het afgeven van een gerechtelijk mandaat tot folteren.
    Situering van de discussie binnen het kader van Il Principe van Macchiavelli + fundamentele kritiek van T. op beide opties.
  4. Le mal n’est pas un bien. Hoe om te gaan met dit conflict : enerzijds erkennen dat de foltering en alles wat daarbij hoort een absoluut kwaad zijn, en anderzijds aanvaarden dat dit kwaad soms in uitzonderlijke omstandigheden onvermijdbaar is. Dit is een ander soort moreel conflict dan in het geval van de ideologische rechtvaardiging van foltering in een noodtoestand (waarbij ethische dilemma’s worden opzijgezet) of in het geval van de morele zuiverheid (waarbij de mogelijkheid van een noodsituatie wordt ontkend).
    In de moderne traditie zijn er twee dominante benaderingen: de ‘macchiavelliaanse’ die zegt dat men moet handelen naargelang de omstandigheden, en de utilitaristische die alleen rekening houdt met de uitkomst van het handelen.
    T. vindt dat men ten allen prijze de idee moet behouden dat morele transgressie (het tijdelijk accepteren van het kwaad) een transgressie is, dus niet te legitimeren. Daarmee worden zowel de Macchiavelli-geïnspireerde benadering als de utilitaristische verworpen.
  5. Samenvatting van het voorgaande en van wat nog gaat komen: “We moeten het nu zo helder mogelijk vaststellen: gezien in het geheel van de voorwaarden die zij veronderstelt, is de ideologie van de gecontroleerde marteling gebaseerd op een fabel, op een constructie van de verbeelding die niet door feiten onderbouwd wordt, op een scenario – de tijdbom – waarvan de overtuigingskracht ineenzakt zodra men de concrete situaties objectief onderzoekt.” (126)

Over het pseudo-realisme van de fabel van de tijdbom : de omstandigheden die vereist zijn voor het werkelijk relevant zijn van de denkpiste van de tijdbom komen in de praktijk niet alle tegelijk voor. Het argument van de tijdbom is uiteindelijk een denkspel dat, in welke variant ook, slechts leidt tot ‘criminalisering’ van de staat. Immers, om van staatswege te mogen folteren, zullen professionals (incl. medisch personeel) voor dat doel opgeleid moeten worden. “Zou een samenleving die dit soort opleidingscentra zou bouwen, en die dergelijke mensen zou opleiden in haar scholen en academies, te verenigen zijn met het idee van een decente democratische samenleving?”

  1. De nutteloosheid van foltering? Als marteling efficiënt is, kan geen waarde worden gehecht aan de uitkomst ervan, aangezien de gemartelde alles zal zeggen om de foltering te doen eindigen (en zelfs als hij de waarheid spreekt, zal de folteraar daaraan twijfelen, omdat hij niet weet of er niet alleen maar wat gezegd wordt om de marteling te laten eindigen).
    Foltering heeft dus vooral een symbolische betekenis, zeker als zij op massale schaal wordt toegepast (en meestal is dat het geval: Algerije, Vietnam, Irak, Afghanistan).
  2. Vasthouden aan principes waarover niet te onderhandelen valt.

T. verwerpt het idee van ‘de regel en de uitzondering’: “van foltering een acceptabele praktijk maken, zelfs maar in uitzonderlijke gevallen, impliceert dat men vooraf het abolute verbod op foltering heeft opgegeven” (168). Met het opgeven van het absolute verbod, is men terechtgekomen op een glijdende schaal, want wie gaat nog bepalen tot hoever een overschrijding van het taboe acceptabel is wanneer niet meer?

  1. De staat wordt zelf illegitiem.

Vijf criteria om te bepalen wanneer sprake is van foltering door de staat (191). Het accepteren van foltering door de staat ondermijnt het wezen zelf van de staat. Elke staat is immers gegrondvest op de idee van het waarborgen van de lichamelijke integriteit, zowel in de relaties tussen burgers onderling (geweldsmonopolie) als in de relatie tussen de burger en de overheid (strafprocesrecht).

 

De auteur is hoogleraar wijsbegeerte aan de universiteit van Reims, en heeft verschillende boeken gepubliceerd over politieke filosofie en ethiek. Hij heeft een inhoudelijk sterke en goed onderhouden blog.

De bronnen zijn relatief beperkt voor dit soort werk, maar ook weer niet tè. Zowel Amerikaans feitenmateriaal als beschouwingen, idem voor Europees materiaal. T. leest/verstaat blijkbaar Engels, maar verwijst voor sommige bronnen toch naar de Franse vertaling à ratjetoe in bibliografische vermeldingen

Geschikt voor Vlaanderen en Nederland? Moeilijk te zeggen hoever men hier nog openstaat voor een auteur die zich ook op Franse bronnen baseert.

Stijl en taalgebruik: vlot geschreven. T. slaagt er in mijn ogen uitstekend in om een serieuze ethische discussie op een goed leesbaar niveau te brengen. Naar mijn smaak worden redeneringen en conclusies soms iets te vaak herhaald, maar ik denk dat dit voor een groot publiek geen bezwaar hoeft te zijn.

Is uitgave commercieel haalbaar?

- actualiteit van het werk: gaat het over een actueel onderwerp? Ik zou het geloven; zie alleen al de afgelopen week ‘Bebloede en gillende medegevangenen zijn doodnormaal’ (DeWereldMorgen over Palestijnen in Israëlische cellen), Bush in zijn memoires over waterboarding, e.a.

- doelpubliek: niveau ethiek voor hbo-studenten; leken die openstaan voor toegankelijke discussie over een actueel onderwerp van politieke ethiek

- promotiekansen: T. is volgens mij niet vies van de publiciteit (blog, regelmatig lezingen en debatten in het land). Hij leest Engels, spreekt het dus misschien ook. Gevestigd in Reims, vlakbij België. Het thema zal voorlopig niets aan actualiteit verliezen, dus er zal regelmatig wel een aanleiding zijn voor diverse organisaties om het boek onder de aandacht te brengen.

 

Eindordeel: uitgeven of niet?

Plus

- Gebaseerd op alom bekend Amerikaans materiaal (Abu Ghraib, maar ook Guantanamo en 24), maar ook op de Franse oorlog in Algerije (brengt het hele verhaal toch ook weer dichterbij), kortom op materiaal dat in het westerse collectieve geheugen zit

- Zeer toegankelijke weergave van klassieke discussie uit de politieke ethiek

- Onderwerp blijft actueel:

- De ethische gedachtengang wordt voortdurend concreet gemaakt aan de hand van voorbeelden die aanhaken bij het populaire geheugen (op televisie): Irak, tijdbomfilms, Algerije, 24, …

- Samenbrengen van hedendaagse Amerikaanse en klassieke Europese denkers

Min

Frans auteur met moeilijke naam

Iets te veel herhalingen naar mijn smaak

Klassieke knoeiboel in bibliografische verwijzingen: soms verwijzing naar originele Amerikaanse bron, dan weer naar Franse vertaling; jaartal van publicatie is soms jaar tal van vertaling (bv. p. 123: Kant, Paris, 1986)

Doen!

De uitgeverij besloot het niet te doen, maar ik vond het toch de moeite om er nog eens naar te verwijzen in dit blog.

Michel Terestchenko, Du bon usage de la torture. Ou comment les démocraties justifient l’injustifiable, Editions La Découverte 2008, 207 p. + bibliografie, inhoud