Plattelandsarmoede

Er zijn van die mensen, die op een bepaald ogenblik in hun leven genoeg hebben van het leven in de stad, en dan een huis kopen op het platteland, om daar ‘in de natuur’ te gaan leven. Dat is de comfortabele kant van het verhaal.

Tegelijkertijd blijkt uit een studie van het Centrum voor Sociaal Beleid van Universiteit Antwerpen dat in 2010 14,8% van de Belgen onder de armoedegrens leeft. Opvallend daarbij is dat er steeds meer working poor voorkomen: mensen die ondanks het feit dat zij werk hebben, niet voldoende verdienen om menswaardig te kunnen leven. Dat is een fenomeen dat aan het eind van de twintigste eeuw vrijwel verdwenen was, maar dat nu in sterke mate weer aangroeit. Een extreem voorbeeld levert Italië, waar de extreme liberalisering van de arbeidsmarkt ertoe geleid heeft dat miljoenen mensen de kost moeten verdienen met ‘precaire jobs’, deeltijdcontracten of aanstellingen van bepaalde duur, opeenvolgende uitzendcontracten, of banen diep beneden hun opleidingsniveau. Ook in België ontwikkelt zich een tweespalt tussen de goedbetaalde jobs in de kenniseconomie en de financiële dienstverlening, en een secundaire arbeidsmarkt van slecht betaalde, tijdelijke en onzekere baantjes.

Bovendien blijkt dat het Belgische leefloon, dat bedoeld was om mensen toch het minimum te verzekeren dat noodzakelijk is voor een menswaardig leven, nog verder onder de armoedegrens ligt dan eerst gedacht. Met andere woorden, mensen die van geen hout meer pijlen weten te maken, mogen wel een beroep doen op bijstand, maar kunnen daarvan alleen niet leven. Wat moeten zij dan? Zwart werk natuurlijk, of de informele economieën in, waarvoor zij dan weer gestraft worden, indien zij worden betrapt.

In Frankrijk is beschreven hoe zich door de vlucht naar het platteland dan een neerwaartse spiraal van armoede ontwikkelt. Op een bepaald ogenblik wordt de woning in de stad te duur, en men besluit te verhuizen naar een goedkopere huurwoning op het land (niet in de randgemeenten, want die zijn zeker te duur). Dan blijkt echter dat er op het platteland geen werk is. Wanneer de auto het niet meer doet, is men aangewezen op het openbaar vervoer om nog in de stad te kunnen werken. Maar het openbaar vervoer is afgebouwd, omdat iedereen toch een wagen had, en omdat de algemene liberalisering van de openbare diensten er niet was om deze voor iedereen toegankelijk te maken, maar juist om harder te kunnen optreden tegen wie ze niet kan betalen. Bovendien blijkt dat deze stedelijke armen op het platteland al gauw vergaan van de eenzaamheid. Omdat de informele arbeidscircuits er kleiner zijn dan in de stad, is er ook geen uitweg uit die spiraal.

Het mechanisme is uitgebreid beschreven in Frankrijk, maar in sommige dorpen in Wallonië zie ik hetzelfde gebeuren: jonge mensen die bijvoorbeeld Liège ontvlucht zijn, die nu met hun kindje in een goedkoop krot wonen in een dorp, en die alleen nog een baantje kunnen houden in de stad zolang hun auto nog niet geheel een wrak is. Dat is ook op het platteland gaan leven.