Verantwoordelijk voor vrijheid

Welvaart, veiligheid en vrijheid in de wereld, dat zijn de drie pijlers van het buitenlands beleid van de regering-Rutte. De vraag is in welke relatie de verdediging van mensenrechten staat tot de bevordering van welvaart en veiligheid.

De Nederlandse minister van Buitenlandse Zaken, Uri Rosenthal, presenteert dezer dagen het buitenlands beleid van zijn regering. De notitie over mensenrechten in het buitenlands beleid kreeg de titel ‘Verantwoordelijk voor vrijheid’. De pijler rond veiligheid moet nog voorgesteld worden, maar de relatie tussen welvaart en mensenrechten kon Rosenthal al duidelijk aangeven.In de nota staat: “Op het snijvlak van mensenrechten en welvaart bevordert Nederland de wereldwijde eerbiediging van fundamentele arbeidsnormen zoals het verbod op kinderarbeid. Dat is niet alleen een kwestie van opstaan tegen onrecht, maar levert ook een bijdrage aan een gelijk speelveld voor (Nederlandse) bedrijven.”

Aan Universiteit Leiden zei hij: “Náást die overwegingen van morele aard, is het bevorderen van respect voor mensenrechten ook in ons eigen belang. Wat ik al zei: ons land vaart wel bij een stabiele internationale omgeving, waar de regels van de rechtsstaat worden nageleefd en de mensenrechten worden gerespecteerd. Dat is goed voor handel en investeringen. Waarden en belangen gaan hier gelijk op, of, ietwat formeel uitgedrukt: de raison d’humanité maakt in de 21e eeuw wezenlijk onderdeel uit van de raison d’état. Zie ook weer onze inzet in de Arabische regio: goed voor hen. Goed voor ons. Waarden en belangen. Altijd die twee, in verwevenheid.”

Wat zijn dan de “overwegingen van morele aard”, die Rosenthal eerder vermeldde? Volgens ‘Verantwoordelijk voor vrijheid’: “Nederland richt zich in het bijzonder op die mensenrechtenterreinen waar vrijheid, veiligheid en welvaart elkaar versterken. Speciale aandacht gaat uit naar de bevordering van vrijheid van meningsuiting en internetvrijheid als middel om democratiseringsprocessen in met name de Arabische regio en andere regio’s waar kansen liggen een impuls te geven. Ook andere rechten die onmisbaar zijn in een democratische rechtsstaat zijn prioritair. Het gaat in de eerste plaats om de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging: Nederland blijft actief opkomen voor de bescherming van religieuze minderheden, onder meer naar aanleiding van het verontrustende, toenemende geweld tegen christenen in diverse landen. In de tweede plaats maakt Nederland zich sterk voor het gelijke recht van een ieder deel te nemen aan maatschappelijke verbanden en bestuur. Vanwege zijn internationale voortrekkersrol komt Nederland in het geweer tegen twee vormen van discriminatie: discriminatie op grond van geslacht en discriminatie op grond van seksuele oriëntatie en genderidentiteit.”

Het zou flauw zijn om de hele nota over mensenrechten af te doen als een schaamlapje voor de economische en (militaire) veiligheidsaspecten van het buitenlands beleid, maar toch kan je je wat vragen stellen bij de visie van Rosenthal. Om te beginnen: “het verontrustende, toenemende geweld tegen christenen”. Een beetje raar om deze legitimatie voor mensenrechtenactie te vernemen van iemand die deel uitmaakt van een regering die slechts kan bestaan door de gedoogsteun van Geert Wilders, die juist een andere religieuze minderheid in Nederland als de vijand beschouwt.

Ook vreemd is de mededeling in Leiden: “Verdedigers van mensenrechten en hun organisaties staan dus wat mij betreft centraal. Zij moeten zich gesteund weten. Vanuit het Mensenrechtenfonds worden juist op de ijkpunten die ik noemde projecten gefinancierd. Voor 2011 is er 35 miljoen euro beschikbaar waarvan we 26,5 miljoen via de ambassades besteden. Dan gaat het om projecten die verdedigers van mensenrechten helpen voet aan de grond te krijgen in hun land. Bijvoorbeeld – en met prioriteit voor mij – in de Arabische wereld.” En dat op een ogenblik dat Nederland heeft ingestemd met het bombarderen van Libië? Had men niet beter die verdedigers van mensenrechten ter plaatse ondersteund, in plaats van het land plat te gooien?

En tenslotte, de verdediging van mensenrechten in “de Arabische regio” eindigt natuurlijk daar, waar bezet Palestina begint. Zo bedreigde Rosenthal zelf eind 2010 ontwikkelingsorganisatie ICCO. Die zou namelijk steun gegeven hebben aan de organisatie van de Palestijnse website Electronic Intifada en opgeroepen hebben tot een boycot van Israel. Volgens Rosenthal moeten ontwikkelingsorganisaties vrezen voor hun subsidie, wanneer zij activiteiten ondersteunen die ‘indruisen tegen het Nederlandse regeringsbeleid’. Ten eerste gaat Rosenthal helemaal niet over deze subsidies, maar ten tweede blijkt hieruit toch wel een merkwaardig beeld van het recht op vrije meningsuiting, als van mening verschillen met de minister zou volstaan om monddood gemaakt te worden.