oneerlijke regelgeving

Het vrijhandelsakkoord tussen de EU en Canada (CETA) is onder meer “bedoeld om bedrijven te beschermen tegen oneerlijke regelgeving”. Die bijzondere arbitrageregeling is volgens De Standaard een van de ‘vijf pijlers’ van het verdrag. Oneerlijke regelgeving? Jawel, regelgeving in verband met arbeidsomstandigheden, minimumloon, consumenten- en milieubescherming, technische en kwaliteitscontroles, … kortom alle (nationale) regelgeving die een hinderpaal zou kunnen vormen voor de competitiviteit en maximaal winstbejag.

Er is nogal wat aandacht aan besteed, de afgelopen dagen: de goedkeuring van het Comprehensive Economic and Trade Agreement tussen de EU en Canada, gepland voor 27 oktober, dreigt in gevaar te komen door het verzet van twee Belgische miniparlementen. En effet, zowel het parlement van de Fédération Wallonie-Bruxelles (de Franse Gemeenschap) als dat van het Waalse gewest hebben officieel aangegeven dat wat hen betreft de Belgische regering geen toestemming krijgt om het  CETA goed  te keuren.

Waar gaat het om? In september 2014 ondertekenden de Europese Commissie en Canada, na zes jaar onderhandelen, een basisdocument dat de handel tussen de EU en Canada makkelijker zou maken. Het akkoord draait rond vier grote doelstellingen: de laatste douanetarieven (invoerrechten) tussen Canada en de EU opheffen; niet-tariefgebonden handelsbeperkingen uitschakelen (zoals technische, sociale, gezondheids- of milieunormen); de instelling van privaatrechtelijke arbitragecommissies voor de geschillen tussen bedrijven en staten; en de verdere privatisering van sectoren die nog niet voldoende aan de mechanismen van de markt en internationale concurrentie zijn onderworpen (zoals onderwijs, gezondheid, cultuur, …) De verdragstekst die op 29 februari 2016 bekend werd gemaakt omvat zo’n 1600 pagina’s, zonder inhoudsopgave. Een vrij ondoorgrondelijk kluwen dus, voor wie niet bij de onderhandelingen was betrokken.

Al snel werd duidelijk dat CETA (net als het voorgenomen soortgelijke verdrag met de Verenigde Staten, TTIP) een uitdrukking was van het meest rabiate neoliberalisme in de economie: alles wat je maar kan bedenken is een waar die verhandelbaar is, en dus winst kan opleveren; staten of overheden mogen geen belemmeringen opwerpen om het behalen van maximale winst te bemoeilijken; de sterkste partijen winnen het meest bij onbelemmerde marktwerking en concurrentie. Dat uitgerekend een Franstalig en een Waals clubje roet in het eten dreigen te gooien, wekt dan uiteraard de woede van het Vlaamse ondernemersdom en zijn politieke trawanten.

In hun krant van 19 oktober wordt bijvoorbeeld een hele pagina vrijgemaakt om, onder verwijzing naar anonieme ‘experts’, de lof te zingen van het vrijhandelsakkoord: “een sterk staaltje diplomatie en een mooie samenwerking”. Toch zijn er goede redenen om zich te blijven verzetten tegen de goedkeuring (in het Europees parlement, in de nationale parlementen) van CETA. Het Nederlandse GroenLinks heeft ze mooi samengevat.

1.        CETA beperkt de ruimte om beleid te maken in het algemeen belang. Het verdrag dwingt namelijk tot het opheffen van niet-tariefgebonden ‘handelsbelemmeringen’, zoals normen op het gebied van veiligheidstesten, of regels inzake de bescherming van arbeiders, consumenten of leefomgeving.

2.       CETA geeft het bedrijfsleven nog meer macht. Er zou namelijk een regulatory cooperation forum komen, dat wetgevende initiatieven beoordeelt nog voor er in de parlementen over gedebatteerd wordt. Met andere woorden, via zgn. technische discussies zouden bedrijven nog meer dan vandaag en officieel kunnen bepalen welke geplande (nationale) regelgeving acceptabel is of niet.

3.       CETA leidt tot afschrikwekkende claims van buitenlandse investeerders. Bedrijven zouden zich tot een nieuw te vormen arbitragecommissie kunnen wenden, wanneer zij vinden dat nationale regelgeving toch nog hun winst in het gedrang brengt. In De Standaard heet dat: “Die arbitrage … is bedoeld om bedrijven te beschermen tegen oneerlijke regelgeving.”

4.       De onzekere en beperkte economische voordelen wegen niet op tegen de risico’s. Volgens de Vlaamse ondernemersorganisaties en hun politieke vertegenwoordigers is het verzet van de Walen en de Franstaligen een smerige truc om Vlaanderen tegen te werken, aangezien de meeste handel met Canada vanuit Vlaamse bedrijven gebeurt. Nochtans is er meer in het algemeen wel serieuze twijfel aan die economische voordelen (althans voor de bevolking). Ter voorbereiding van het CETA bestelde studies geven bijvoorbeeld een extra toename aan van het bruto binnenlands product van 0,03 tot 076% voor Canada en van 0,003 tot 0,08% voor de EU. Niet bepaald indrukwekkend. Sterker nog, twee economen, verbonden aan de Verenigde Naties en aan Universiteit Delft, hebben twee scenario’s uitgewerkt voor wat CETA over zeven jaar zou kunnen opleveren voor de EU. Zij komen tot een schatting van 204.000 verdwenen arbeidsplaatsen en een algemene daling van de salarissen in naam van de internationale ‘competitiviteit’. Alleen de aandeelhouders en investeerders van de grote multinationale ondernemingen zouden winnen bij deze herverdeling van de rijkdom.

5.       De zorgen over CETA zijn niet serieus genomen. De Europese Commissie schermt nu wel met een aanvullende interpreterende verklaring bij het verdrag, maar GroenLinks merkt op: “Door een verklaring toe te voegen aan een slecht verdrag wordt niet serieus omgesprongen met de zorgen van miljoenen Europeanen.” Inderdaad, het is natuurlijk niet zo dat alleen twee door de Parti Socialiste gedomineerde miniparlementen zich verzetten. CETA wordt algemeen gezien als een voorloper, of een test, of desnoods een paard van Troje voor TTIP, het grote vrijhandelsverdrag dat (de grote bedrijven uit) de EU en de VS zouden willen sluiten.  En het protest tegen deze twee instrumenten, die alleen ten dienste staan van de winsthonger van grote multinationale bedrijven, wordt wel degelijk breed gedragen, niet alleen in manifestaties, maar ook via allerlei organisaties en websites, internationaal en in België.

Het belangrijkste kenmerk van CETA is uiteindelijk dat onder de ideologie van de ongeremde vrije markt werkelijk alles wordt beschouwd als verhandelbare waren, die winst kunnen opleveren, zelfs als het gaat om immateriële zaken of menselijke basisbehoeften als intellectuele eigendom, databescherming, privacy of drinkwater en schone lucht, en dat om die winst te maximaliseren de bescherming van burgers, arbeiders, consumenten zoveel mogelijk moet geminimaliseerd worden. Elk verzet daartegen kan je eigenlijk alleen maar aanmoedigen. Dat de Parti Socialiste daarbij ook een spel speelt van binnenlandse politiek, moet je er maar gewoon bij nemen.